
‘Het grote plaatje zien, daar gaat het om. Dat snappen die gasten hier in Brabant niet.’ Joep likt koffiecrème van zijn bovenlip. Ik roer zwijgend suiker door mijn thee. ‘En jij? Al iets gehoord van die knakkers van ASML?’ gaat hij door. Zijn Noord-Hollandse tongval ergert me steeds meer.

‘Nee, maar ik heb er wel een goed gevoel over,’ lieg ik, starend naar een schets van de gebouwen van Strijp-S op de muur. Hoe vaak heb ik dit al gezegd? Wie houd ik voor de gek?
Joep kijkt onverschillig om zich heen, zoals meestal wanneer ik met hem spreek in openbare ruimtes. Alsof hij zich voortdurend bewust is van een onzichtbaar publiek. Ik onderdruk de neiging te gaan zwaaien om mijn aanwezigheid te benadrukken.
‘Vanmiddag kan ik contact opnemen met de inkoper,’ vervolg ik.
Hij plukt aan zijn getrimde baardje. Dezelfde als alle zzp’ers in dit pand. Gekloonde nieuwe denkers. ‘Komt goed. Duurt altijd wat langer bij dit soort jongens. Moet iedereen een plasje over doen. Je weet hoe dat gaat, Bram.’ Hij knijpt me in mijn schouder. ‘Moet weer door. Straks even samen lunchen?’
‘Prima,’ hoor ik mezelf te snel antwoorden.
Ik drink mijn thee op en loop via de toiletten terug naar mijn werkplek. Gedempte stemmen van mensen achter glas rondom een vergadertafel, iemand wijst iets aan op een laptop, een meisje met een wiebelende knot op haar hoofd kijkt geïnteresseerd mee. Twee jongens lopen doelgericht door de kunstmatig verlichte gang. De muren van het industriële gebouw ademen succes en dynamiek.
Ik ga zitten in de open ruimte, die ik deel met een handjevol andere jonge ondernemers. De kunststof leuning van de witte designstoel veert naar achteren bij elke beweging. De bovenrand snijdt in mijn rug. Ik pak mijn laptop en bekijk de sticker met het logo van Blend-IT op de achterkant van mijn scherm. Het ontwerp heeft me meer gekost dan ik heb verdiend. Joeps idee. ‘Is zo belangrijk, om je goed neer te zetten,’ zei hij, ‘wordt totaal onderschat. Branding is everything.’ Als je goed kijkt, kun je in de abstract vormgegeven letter B een mannetje herkennen. Dat staat voor de persoonlijke aanpak van mijn bedrijf, aldus de designer, en is meteen een knipoog naar mijn voornaam. Als ik lang genoeg kijk, lacht het mannetje me plagerig uit. Het limegroen straalt vernieuwing uit en een heldere visie. Dezelfde kleurstelling als op mijn website en visitekaartjes. De helft van mijn ontslaguitkering besteedde ik eraan. Aan mijn nieuwe identiteit. Ik was weer iemand, een volwaardig mens met een rol, met de schijn van succes, een geslaagd man, een ondernemer, directeur als het me uitkwam. Ik was een kerel met een visie, een plan. Een ondernemersplan. Hoeveel tijd had ik daarin niet gestoken? Ik had in elk geval wat omhanden, de zinloosheid ervan daargelaten. ‘Zonder ondernemersplan ben je nergens,’ zei Joep.
Met weerstand open ik mijn laptop en check mijn mail. Nieuwe berichten op Facebook, Twitter en Instagram geven me de valse hoop dat ik ertoe doe of dat er belangrijk nieuws is dat mijn dag gaat verrijken. Ik deel wat likes uit, kijk naar een filmpje van een Japanse verzekeringsmaatschappij, retweet een bericht van een vakgenoot en begin vier keer opnieuw aan een eigen tweet. Ik ga naar een vacaturesite en filter op recent geplaatste functies. Een ervan wekt mijn interesse. Zonder verder te lezen sluit ik mijn laptop. Nu al zwichten voor loondienst voelt als falen.
Twaalf uur. De uren glijden stroperig traag voorbij. Om één uur mocht ik bellen. Ik kan wel raden hoe het gesprek zal gaan. Als ik echt van toegevoegde waarde zou zijn, belden ze mij wel. Het leuren zuigt alle energie uit mijn aderen. Ik ben overbodig, zoals de gloeilamp waaraan dit gebouw zijn bestaansrecht ontleent en die zelfs hier onbeschaamd is ingewisseld voor een energiezuinige variant.
Met mijn ogen gericht op mijn mobiel loop ik naar buiten, andere zzp’ers ontwijkend. Ik wandel een rondje rondom het oude Philipscomplex. Op het Ketelplein wordt een evenement opgebouwd. Een jongen sjouwt met lange houten planken, een ervan glijdt schuin omlaag. Een man rent ernaartoe en duwt de plank recht. Samen dragen ze de planken een tent binnen. Ik mis collega’s.
Met gehaaste passen komt een man in kostuum voorbij. Een groepje leerlingen van SintLucas steekt druk pratend de Torenallee over. Niemand loopt hier doelloos rond.
Ik trek mijn kraag omhoog. Donkergrijze wolken hangen als een laag plafond boven het klokgebouw, doven het licht. Het begint te miezeren.
Het lunchcafé is nagenoeg vol. Joep is er nog niet. Ik vind een tafel naast de ingang en veeg mijn gezicht droog met een servet. Een opgewekte serveerster komt met een gevuld dienblad vanachter de bar gelopen. Ze lijkt zich moeiteloos te bewegen tussen de tafels door, vloeibaar. Ik schat haar een jaar of vijfentwintig, misschien wel dertig. Te oud om een bijbaantje in een lunchcafé te hebben, maar met een te intelligente oogopslag om dit als serieus werk te doen. Ze neemt een bestelling op bij een tafel verderop. Haar lach is innemend. Ondanks de drukte luistert ze geduldig, zonder haast. Ik hoor haar de verschillende gerechten opsommen, de soep van de dag. Pompoensoep meen ik op te vangen. Het lijkt alsof ze haar woorden eerst proeft voordat ze haar mond verlaten. Als ze wil teruglopen naar de keuken, wenkt een oudere man haar. Hij oogt nors, borstelige wenkbrauwen boven ernstige ogen. Ze draait zich in een soepele beweging om, richt zich tot hem, haar hoofd een beetje schuin. Opnieuw die glimlach. Ze neemt zijn lege kopje mee, knikt. De man zegt nog iets, zijn gezicht verzacht, zijn wenkbrauwen vormen boogjes.
Ik benijd de serveerster. De helderheid van haar rol. Ze hoeft zich niet op te dringen, ze is nodig. Zonder haar geen lunch, geen pompoensoep. Aan het eind van de dag telt ze haar fooien, haar loon krijgt ze maandelijks uitbetaald. Waarschijnlijk schandalig laag voor haar bevlogen arbeidsethos. Een leven zonder logo of ondernemersplan. Datgene doen waar je kracht ligt. Nuchterheid met een zachte g.
Ik schrik op van Joep, hij hangt zijn jasje over de stoel tegenover me. In zijn baard glinsteren regendruppels.
‘Bram, sorry dat ik wat later ben. Had een belangrijke call. Heb je al besteld?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik heb onwijs trek in een portie ordinaire bitterballen. Wat jij?’
Een vriendelijke stem belet me te antwoorden. ‘Kan ik jullie misschien helpen?’ Heldergroene ogen kijken ons behulpzaam aan.
‘Wanneer is het frituurvet voor het laatst ververst?’ vraagt Joep, terwijl hij zijn mobiel voor zich op de tafel legt.
De serveerster veegt met de rug van haar vrije hand over haar voorhoofd en haalt haar schouders op. ‘Deze week?’ zegt ze, meer vragend dan stellig.
Joep leunt achterover en kijkt haar minachtend aan. ‘Vraag je dat nou aan mij?’
‘Joep, kap even,’ fluister ik. Om mijn schaamte voor hem uit te drukken, schud ik afkeurend mijn hoofd.
‘Ik weet het echt niet,’ zegt het meisje, haar dienblad hoog in de lucht houdend.
‘Vraag het even na. En heb je Swinckels’ pils?’
‘Jazeker’.
‘Doe die maar voor mij. En jij Bram, wat drink jij?’
‘Maak er maar twee van,’ antwoord ik, mijn meest sympathieke blik naar het meisje toewerpend. Een productieve middag zal het toch niet meer worden. ‘En voor mij een pompoensoep graag.’
De serveerster laveert tussen de tafels door naar de keuken.
Joep kijkt om zich heen. Zijn donkere blik glijdt door het lunchcafé. De zelfingenomen grijns lijkt in zijn smoel geëtst.
‘Ik heb goed nieuws en ik heb goed nieuws, wat wil je eerst horen?’ zegt hij.
‘Kies jij maar.’
‘Dan begin ik met het goede nieuws. Mijn ex-werkgever belde net. Hij wil me terug.’
Ik voel een steek jaloezie. ‘In loondienst? Jij?’
Hij grijnst breed en knipoogt naar me. ‘Dat nooit. Ik heb hem een interessant uurtarief aangeboden.’
De serveerster zet twee flesjes Swinckels’ op tafel. ‘We bakken in biologisch Ossewit,’ zegt ze. ‘Ik heb het nagevraagd.’
‘Zie ik eruit alsof het mij kan schelen of jullie de bitterballen biologisch verwarmen?’ Welk deel van mijn vraag begreep je niet?’ Joep zucht theatraal. ‘Weet je, laat maar. Een portie bittergarnituur graag.’
‘Sorry,’ zegt het meisje. ‘Ik zal het nog eens vragen.’
‘Dat hoeft niet, ik heb honger. Gooi ze maar in dat biologische brouwsel van jullie.’
‘Joep, moest dat nou echt zo?’ zeg ik als het meisje weer weg is. ‘Je ziet toch dat ze het enorm druk heeft.’
‘Ze kan toch wel gewoon een simpele vraag beantwoorden?’ Hij neemt een slok van zijn bier. ‘Waar waren we? O ja, mijn ex-werkgever.’
‘Ging hij akkoord?’
‘Nee, natuurlijk niet. Hij begon gelijk te zaniken, ik had niet anders verwacht.’
Ik duw de servetten recht in de houder. ‘Je was te duur.’
‘Uiteraard was ik te duur.’ Hij zegt het met zo’n volume dat mensen om ons heen kunnen meeluisteren.
‘Maar?’
‘Ik heb hem uitgelegd dat hij niet in kosten moet denken, maar in opbrengsten. Simpele truc, werkt altijd. Gewoon even voorrekenen wat ik hem oplever. Beetje overdrijven, je kent dat wel.’
‘Nee,’ zeg ik naar waarheid. ‘Dat ken ik eerlijk gezegd niet. Maar hij is akkoord gegaan?’
‘Zo goed als. Hij moest het nog even intern bespreken, maar dat is een formaliteit.’
‘Uitstel is een beleefde vorm van nee zeggen. Daar weet ik alles van.’
De serveerster zet een schaaltje gefrituurde happen op tafel. ‘Ons Ossewit wordt elke dag gezeefd,’ zegt ze. ‘En twee keer per week ververst.’
‘Mooi zo,’ zegt Joep, ‘dan zijn jullie een van de weinigen. Dat is een goeie zaak. Zeg dat maar tegen je baas, dat hij goed bezig is.’ Hij pakt een bitterbal en laat hem direct weer vallen.
Het meisje lacht ingehouden. ‘Bitterballen zijn heet.’
We kijken haar allebei na. Onder haar schort draagt ze een spijkerbroek die strak om haar billen spant. ‘Goeie kont,’ zegt Joep.
‘Sinds wanneer hou jij je bezig met het verversen van frituurvet?’
‘Las ik vanmorgen iets over in de krant. Ik dacht, meteen even checken.’
Hij pakt zijn mobiel en laat zijn duim eroverheen glijden. Ik verwacht dat hij zijn gelijk wil aantonen aan de hand van het krantenbericht, maar hij reageert niet meer. ‘Sorry, Bram, ik moet heel even…’ zegt hij afwezig. ‘Moet even reageren.’ Hardop lachend over iets wat mij ontgaat, typt hij een bericht.
‘Tuurlijk,’ zeg ik. Ik doe mijn best verontwaardiging door te laten klinken in mijn stem en kijk overdreven verveeld om me heen.
‘En de pompoensoep voor u.’
‘Zeg maar jij, hoor,’ zeg ik. ‘En sorry voor mijn tafelgenoot,’ fluister ik erachteraan. ‘Ik ben onder de indruk van je. De kalmte en rust waarmee jij reageert op dit soort stupide vragen. En dat met deze drukte.’
Ze lacht verlegen. ‘Ach, geeft niets. Ik doe gewoon mijn werk. Eet smakelijk.’ Haar zalvende zachte g klinkt als thuiskomen.
‘Lachen, man,’ zegt Joep als hij klaar is. Een uitleg blijft achterwege en geen vezel in mij voelt de behoefte om ernaar te vragen.
Het bier slaat dood door onze vette mond. Joep pakt een servetje en draait het in een punt. Daarna schuift hij zijn glas naar het midden van de tafel. ‘Moet je zien,’ zegt hij. ‘Dit biertje, dat ben jij. Uitgedoofd. En soms moet je ingedutte zaken een beetje kietelen om er weer leven in te krijgen.’ Hij steekt de punt van het servet in zijn bier en beweegt een paar keer op en neer. Er vormt zich direct een nieuwe schuimkraag. ‘Need I say more?’
Niet zozeer zijn woorden, maar vooral de zelfgenoegzaamheid waarmee hij ze uitspreekt, steekt me. Ik pers mijn lippen op elkaar, pak een servetje en doe hetzelfde met mijn eigen bier. Alles in mij heeft al besloten. Dit is niet mijn wereld, ik ga gewoon weer solliciteren.
‘Je hebt gelijk,’ zeg ik. ‘Het moet anders. Je had nog meer goed nieuws?’ Ik probeer mijn frustratie te verhullen, maar het komt er benepen uit.
‘Ja, ik betaal.’ Hij legt een briefje van twintig op tafel. ‘Proef je wel zeg, dat biospul. Goeie ballen.’
Terwijl de pompoensoep mijn keel verwarmt, check ik de tijd op mijn telefoon. Kwart voor twee. Ik heb ASML niet gebeld. Zij mij ook niet. Het limegroene mannetje werpt me een spottende blik toe vanaf de sticker op mijn telefoonhoesje. Ik pulk hem eraf en plet het propje stevig tussen duim en wijsvinger, daarna schiet ik het door de zojuist geopende deur naar buiten. Een tochtvlaag streelt mijn hals. Met mijn nagel kras ik de lijmresten van het hoesje. Het voelt bevrijdend. Alsof iemand het touw dat steeds strakker rondom mijn borstkas spande, losknipt.
‘Kan ik jullie nog ergens mee helpen?’ vraagt het meisje.
‘Je weet niet half hoeveel je me al hebt geholpen,’ zeg ik. ‘Dank je wel.’
Ik leg een forse fooi neer en sta op.
Als ik buiten kom, is het lichter in mijn hoofd.