
leestijd: 1 minuut
Zonder enige vorm van haast fiets ik naar de bibliotheek. Honderd meter voor mij fietst een man. Hij werkt als een magneet, zonder bewust harder te trappen, merk ik dat ik versnel. De afstand tussen ons wordt steeds kleiner, totdat ik hem met vaart inhaal. Het dient geen doel. Toch kan ik het niet laten. Op de vreemdste momenten neemt een diepgewortelde competitiedrang het roer van me over.
Mijn gedachten dwalen af naar een sanitairgebouw op een camping in Albanië afgelopen zomer. Het was tegen middernacht, de Adriatische zee smeet onvermoeibaar golfjes op het strand, de klamme hitte hing zwaar over het uitgedroogde land en ik hield mijn tandenborstel onder de kraan. Terwijl ik er een klodder tandpasta op deed, kwam een vrouw de ruimte binnen. Ze mompelde een onverstaanbare groet in haar eigen taal, waarop ook zij haar tanden begon te poetsen. Via de gebarsten spiegel kruisten onze blikken elkaar. Ongemakkelijk wendde ik mijn gezicht af en concentreerde me op het poetsen. Op het moment dat ik gewoonlijk zou hebben afgerond – ik ben een luie poetser – was zij nog bezig. Niets in mij durfde eerder dan deze vrouw te stoppen, dus ging ik onverstoord door. Wat een onzin, dacht ik nog. Je kent haar niet eens. Wat sta je hier nu te bewijzen? Dat jij je tanden beter poetst? Idioot! Toch borstelde ik fanatiek door. Mijn winnaarsmentaliteit was sterker dan mijn gezonde verstand.
Misschien dacht zij hetzelfde. Ze bleef maar poetsen met een onuitstaanbare nonchalance, een hand losjes door haar haren strijkend. Terwijl ik al tot drie keer toe het overtollige schuim had uitgespuugd, klonk nog steeds haar driftige gepoets. Niet eerder in mijn leven heb ik zo lang met een borstel in mijn mond gestaan.
Toen ze eindelijk klaar was en de ruimte verliet zonder nog een woord te zeggen, ging ik voor de vorm nog even door. Pas nadat het geluid van haar slippers in de nacht verdween, rondde ik af. Mijn ego grijnsde triomfantelijk naar me in de spiegel. Ik schudde meewarig mijn hoofd.