
Als je in je verhaal terugblikt op een eerder gebeurd moment is het gebruikelijk om de voltooid verleden tijd te gebruiken. Bijvoorbeeld: Ze had die avond de deur achter zich dichtgetrokken en was in haar auto gestapt. Als deze flashback een hele pagina of meer beslaat, is het storend om steeds varianten van ‘ze had gedaan’ of ‘ze was geweest’ te lezen. Een veelgebruikte oplossing voor dit soort flashbacks is: zet de eerste zin(nen) in voltooid verleden tijd, ga dan over naar onvoltooid verleden tijd (ze deed, ze was) en de afsluitende zin schrijf je weer in voltooid verleden tijd. Dat leest prettiger en de lezer begrijpt hierdoor dat het stuk ertussenin een flashback is.